Tarzan en de Vuren van Tohr
door Edgar Rice Burroughs
(37)
109. Ahtea's blik verzachtte zich,
toen ze naar den knappen aapman keek. Hoe rustig en bedaard
had hij de woedende olifant tot stilstand gebracht, die haar
bijna had laten verongelukken. "Tarzan, ik houd van je,"
fluisterde ze, "en ik zou je zo graag naast me op de troon
zien als koning van Tohr." Zij strekte smekend haar armen
uit. "Ik ben de laatste spruit van een lange reeks blanke
vorsten. Als ik sterf zonder erfgenaam, zal de regering van
Tohr aan een der gele reuzen komen. O, Tarzan, blijf bij me.
Jij bent de man, waarvan ik altijd heb gedroomd." Op dat
ogenblik had Tarzan echt medelijden met haar. Maar dit
medelijden verdween al heel spoedig, toen hij zich
herinnerde hoe barbaars wreed ze was. "We hebben het hier al
over gehad en ik heb u mijn antwoord gegeven," zei hij.
"Mijn eerste gedachte geldt mijn vrienden, dat is mijn
plicht. Als u mij wilt toestaan dat ik hen veilig uit de
jungle breng, dan geef ik u mijn woord, dat ik terug zal
komen." — "Eenmaal uit het gezicht," zei Ahtea, "zou je ook
je belofte vergeten. Neen, ik zal je vrienden vrijlaten en
ze moeten de moeilijkheden van de jungle dan maar alleen
trachten te overwinnen. Ik geef je dus nog eenmaal de kans
mijn aanbod aan te nemen — ja of neen?" Tarzan antwoordde
rustig: "Neen!"
110. Ahtea wist nu, dat niets in staat
zou zijn om Tarzan te bewegen gewillig koning van Tohr te
worden. En weer sloegen haar zachtere gevoelens om in haat.
"Mungo zal je doden," verklaarde ze bitter, "als je met hem
vecht in de publieke arena." — "Weet U zeker, dat hij mij
zal doden?" vroeg de aapman met een open glimlach. Ahtea
knikte bevestigend. "Ik ben er zeker van. Ik weet, dat je
zoo sterk bent als tien mannen, maar Mungo, de sterkste van
alle Tohrianen, heeft de kracht van twintig mannen. Ja, mijn
Tarzan, hij zal je doden!" De aapman werd naar de
juwelengroeve teruggebracht. Hij was niet erg hoopvol
gestemd ten aanzien van de kansen op ontvluchting. Alles
concentreerde zich nu op de opstand, die hij bezig was onder
de slaven voor te bereiden. In de groeve, waar Kailuk zijn
wanhopige helper was, sprak deze het volgende: "De slaven
worden steeds nieuwsgieriger, Tarzan, naar de verdere
bijzonderheden van het plan. We moeten vooral niet te lang
wachten, want spoedig zullen er geen slaven genoeg meer
zijn. Want misschien morgen al, zullen velen van ons
opgeofferd worden aan Ahtea's leeuwen en aan de vuren van
Tohr, ter ere van het feest van Pantu!"
111. Deze mededeeling wakkerde het
plan van Tarzan, om tot muiterij over te gaan, nog aan.
Nadenkend herhaalde hij: "Spoedig zullen vele slaven
opgeofferd worden voor het feest van Pantu. Dan zullen we
voor die tijd tot een aanval overgaan," liet hij er
fluisterend opvolgen. "Kijk uit, de bewaker komt!"
waarschuwde Kailuk. Tarzan liep dadeljk terug naar zijn
plaats in de rij der zwoegende slaven. Hij was vol plannen
en ideeën, Liever had hij willen wachten tot Ukah en d'Arnot
met hulptroepen uit Rathor waren aangekomen, doch nu moest
hij haast maken, anders riskeerde hij, dat er geen slaven
genoeg over zouden zijn voor een opstand.
...Het was echter onzeker of Ukah en d'Arnot ooit Rathor
zouden bereiken. Om vlugger op te schieten hadden ze een
olifant gestolen van de Tohriaanse patrouille. En terwijl ze
de omheinde ruimte uitgingen, wierpen de Tohrianen hun grote
speren naar de vluchtelingen. "We zijn door de poort. We
zullen misschien kunnen ontkomen!" zei d'Arnot. Ukah bromde
iets, zonder enig enthousiasme en de volgende opmerking van
d'Arnot verwonderderde hem niets. "Sapristi, ze rennen naar
de andere olifanten. Ze maken ze los en klimmen er op. Ik
ben bang, dat ze ons toch zullen vangen!"
De inhoud op deze pagina staat onder :
copyright 2013-2015 by Marten Jonker.